De westerse schuldenproblematiek is dit jaar met stip op nummer 1 van de economische aandachtsgebieden gekomen. Schuldreductie is ineens een hete politieke issue geworden. Dat is op zich merkwaardig, want het schuldenfenomeen is niet nieuw.
Toen ik in de 80-er jaren als econoom bij de ABN Bank begon te werken, werd er al zeer zorgelijk gekeken elke keer als het Amerikaanse handelstekort weer verder was opgelopen. Dit kon toch niet zo veel langer doorgaan. De Amerikaanse debt super cycle, zoals de Bank Credit Analyst het noemt, functioneert echter al decennialang én met opmerkelijk prettige effecten voor de debiteur. De zgn. twin deficits, de lopende rekening- en overheidstekorten en de gestage groei van de particuliere schuld maakten een zorgeloos uitgavenpatroon van de Amerikaanse burger mogelijk zonder al te veel vervelende consequenties. De opkomende markten met China voorop overspoelden de westerse markten met goedkope industrieproducten, waardoor de inflatie laag kon blijven en vanuit hun exportinkomsten werden de Amerikaanse tekorten gefinancierd.
Ook de andere industrielanden gaven zich meer en meer over aan de kredieteuforie. De goedkope arbeidskrachten in Azië en het succesvolle monetaire beleid van de centrale banken zorgden voor een lage inflatie en daarmee voor een trendmatige daling van de kapitaalmarktrente. Een extra reden voor banken, burgers, overheden en niet-financiële instellingen om krediet te gebruiken. Wel barstte er af en toe een asset bubble.
The Economist heeft onlangs (26 juni 2010) een grafiekje van grote landen laten zien, waarin de schuld van deze vier sectoren bij elkaar is opgeteld en uitgedrukt als percentage van het BBP:
Vanuit déze opstelling bekeken, moeten meer landen zich zorgen maken. De kredietcrisis toonde aan dat de scheidslijn tussen de schuld van de overheid en de rest niet zo groot bleek te zijn, als de nood aan de man kwam. Met de voornemens om te gaan bezuinigen, trachten de regeringen weer een groter deel van de lasten terug te duwen naar de private sector.
Blijkbaar is er na “Griekenland” een voorheen onbekende limiet overschreden, waardoor “men wakker is geworden”. Het mooiste zou zijn om uit de problemen te groeien. Maar die kans is klein: nog meer krediet aangaan om de groei aan te zwengelen, mag juist niet, we moeten “ontschulden”. In veel industrielanden komt daar de problematiek van de vergrijzing en de dalende arbeidsbevolking bij. We zullen dus moeten wennen aan een nieuwe, normale toestand waarin schulden worden afgebouwd en de economische groei langere tijd hooguit 1 à 2% bedraagt? (Zie In-/deflatie en The New Normal, De Kritische Belegger, 1 juli 2010).
Maar er zijn punten van hoop, die tevens aangeven waar beleggers het in The New Normal moeten zoeken:
– De opkomende markten gaan zich meer richten op de eigen burger en minder op de exportindustrie. Welke westerse exporteurs kunnen hier extra van profiteren?
Na de kredietcrisis kwamen bedrijven nauwelijks meer aan de bak bij hun banken. De niet-financiële instellingen moesten creatief en zuinig zijn. Het gevolg is dat zij op een enorme zak met geld zitten: zo hebben Amerika’s 500 grootste niet financiële ondernemingen een ongelooflijke $ 1800 miljard aan cash op hun balans staan. Ongebruikt. Degene die kan voorspellen, wanneer en in welke richting deze gelden worden geïnvesteerd, zal spekkoper zijn.
Franke Burink
Castanje Vermogensbeheer