Obligaties hebben als voordeel dat – vooropgesteld dat de crediteur financieel gezond is – je een link kunt leggen tussen de resterende looptijd en het rendement. Dat wil zeggen, hoe langer de looptijd, hoe hoger de opbrengst. Een voordeel dat beleggers in vastgoed en in aandelen principieel missen. Die kopen vooral risico’s. Van hun bancaire “opvoeders” horen ze dat ze “geduld” moet oefenen. Dat beleggen “een lange adem” vereist. Dat “je stil moet zitten als je geschoren wordt”.
(Ge)wetenloze wetten. Immers: hoe lang “lang” is, dàt vertellen die “opvoeders” er niet bij.
Om deze “ongelimiteerde financiële opsluiting” draaglijk te maken krijgen beleggers volop afleiding aangeboden. Zoals glossy tijdschriften, uitnodigingen voor evenementen, tentoonstellingen, sport toernooien, ballonvaarten, theatervoorstellingen, concerten en etentjes.
Het kan echter ook anders. In mijn vorige bijdrage (“De vermeende zegeningen van spreiding“) heb ik een eerste looptijd indicatie laten zien. Via evaluerende indicatoren, zoals als “maximum drawdown” en “recovery period”. Die berekenen exact wat het – althans: tot dusver – grootste risico ooit is geweest en hoeveel jaren vervolgens gemoeid waren met het herstel.
Die exactheid is zowel een voordeel als een nadeel. Je weet precies wat er ooit maximaal fout is gelopen. En hoeveel tijd uiteindelijk nodig bleek om je vermogen in stand te houden. Echter: hoe maatgevend zijn die voor toekomstige risico’s? En vooral voor “normale risico’s”?
100% zekerheid krijg je niet. Desalniettemin kunnen we toch ons best doen om beleggers tenminste enig perspectief te bieden. Bijvoorbeeld, door verband te leggen tussen gemiddelde volatiliteit en gemiddeld rendement. Die heb ik benut voor de ontwikkeling van zogenaamde “looptijdindicatoren”.
Het resultaat daarvan leest u af uit de tabel.
De kolom “Minimum” indiceert het aantal jaren dat een belegger zich zou moeten kunnen, en willen, permitteren om een redelijke kans te verkrijgen op instandhouding van zijn vermogen. Anders gezegd: de aantallen jaren, nodig om tenminste 0% rendement te behalen. Die verschillen nogal.
Om een representatief gemiddeld resultaat te kunnen behalen dienen de looptijden in de kolom “Gemiddeld” als indicaties. Die verschillen nog veel meer.
De bijbehorende gemiddelde resultaten over de afgelopen 30 jaren leest u af in de kolom “Resultaat”. Ook die verschillen niet alleen. Die tonen bovendien negatieve relaties tussen looptijdindicaties en resultaten.
Hoewel het om indicaties – dus zonder absolute waarde – gaat, heeft de tabel dus wel degelijk relatieve waarde. Dat wil zeggen, de tabel laat zien welke aandelenbeurzen de meest gunstige verhoudingen tussen looptijdindicaties en resultaat hebben opgeleverd. Dat zijn (opnieuw) S&P, DAX en SMI (Zürich). Zie ook mijn eerdere blog “Rendement = Risico?”
Een ander voordeel is dat beleggers, alvorens vermogen risicovol te investeren, zich zullen moeten afvragen of zij zich dergelijk langdurige financiële offers wel zouden kunnen, en willen, getroosten.
Dat gemiddeld 24 jaren voor een “buy and hold” belegger in de AEX index inderdaad geen overbodige luxe is onderstrepen de eerder gememoreerde “maximum drawdown” van 69% en de – nog lopende – “recovery period” van ruim 16 jaren.
En – tenslotte – blijkt uit deze berekeningen dat ook aan de keuze om niet te “timen” – dus door op een willekeurig moment te kopen en vervolgens eindeloos geduld op te brengen – wel degelijk grote risico’s zijn verbonden. Zowel in tijd, als in resultaat.
Kortom: elke keuze blijkt “timing” gevoelig. Dat geldt in het bijzonder voor adviezen van beleggingsspecialisten, die nog steeds met droge ogen durven beweren dat “timing” irrelevant zou zijn.